Marinus Ursinus
donderdag 15 oktober 2015
Inhoudsopgave weblog Marinus Ursinus 1837 - 1928
Inleiding
Wat er mis was met de familie Ursinus
Marinus Ursinus in het KNIL 1861 - 1878 in Nederlands Oost Indië
Marinus Ursinus misdraagt zich na 1880 in Haaften
dinsdag 13 oktober 2015
Wat er allemaal aan weinig fraais gebeurde
van Arie (overleden in de bajes in 1855),
van Dirk (houtdief in 1857)
van Teunis (vermoord in 1854)
en van Jan Gijsbert (verdronken in Vianen in de Wilhelminasluis in 1885)
Johannes (1904), mijn grootvader,
Wilhelmus Theodorus (1907),
en Alida (1908)
De kleinzoon van Marinus en naamgenoot Marinus Ursinus (1902 - 1983) is in 1925 voor twee dagen de Bredase gevangenis in gegaan vanwege landloperij. Hij was elf keer eerder veroordeeld. Daarna moest hij voor anderhalf jaar naar de Rijkswerkinrichting in Veenhuizen.
“Uit de instructie der zaak van Joh. Ekelmans, welke den 19 dezer voor het provinciaal geregtshof in Zuidholland zal worden behandeld, blijkt onder anderen, dat in den avond van den 20 Februari. aan de oevers der rivier de Merwede, voor de stad Dordrecht door een aantal personen het noodgeschrei is gehoord van een persoon, die in het water lag, en om hulp riep; dat weldra bekend werd, dat het was geweest T. Ursinus, schipper, tehuis behoorende te Haaften, die over boord was geraakt van zijn vaartuig en was verdronken; doch tevens zich te Dordrecht geruchten verspreidden, volgens welke dat over boord geraken aan kwaadwilligheid moest worden toegeschreven en zware verdenking rustte op den beschuldigde in deze, die zich als knecht van den verdronken schipper met dezen aan boord had bevonden, en in den middag te voren in zekere herberg te Dordrecht zich op hevige wijze tegen den overledene had uitgelaten en zelfs onbewimpeld van zijn kwade voornemens doen blijken, weshalve J. Ekelmans door den procureur-generaal wordt beschuldigd van in den avond van den 20 Februarij laatstleden, terwijl hij zich als schippersknecht bevond aan boord van het vaartuig van T. Ursinus op de rivier de Merwede, voor de stad Dordrecht, gezegden persoon van T. Ursinus, na daartoe vooraf het misdadig plan gevormd en alles voorbereid te hebben, moedwillig in de rivier te hebben geworpen, met dat gevolg, dat deze na zich zoo lang mogelijk zwemmende boven water gehouden en om hulp geroepen te hebben, is verdronken, en alzoo van moedwilligen manslag met voorbedachten rade, na reeds te voren ter zake van misdaad te zijn veroordeeld geweest.” (Provinciale Drenthse en Asser Courant 18 okt. 1854) Het meest trieste is nog dat er bij gebrek aan een lijk en dus aan een misdaad, vrijspraak volgde, tenminste volgens deze krant. Het Weekblad van het Regt spreekt over vrijspraak vanwege gebrek aan bewijs.
Weekblad van het regt. Donderdag 12 oktober 1854 schrijft heel uitgebreid over dit geval
Op 19 oktober 1854 zal voor het provinciaal gerechtsof in
Zuid – Holland dienen de zaak van J. Ekelmans, scheepsknecht, beschuldigd van
moedwillige manslag met voorbedachten rade, na reeds te voren ter zake van
misdaad te zijn veroordeeld geweest.
In de avond van 20 februari 1854 is op beide oevers van de
Merwede ter hoogte van Dordrecht noodgeschrei gehoord van iemand die in het
water lag en om hulp riep.
Dat was Teunis Ursinus, schipper te Haaften die overboord
van zijn vaartuig was geraakt en verdronken.
Over de verdachte gingen meteen geruchten dat hij dat
kwaadwillig had gedaan, want hij had dat voornemen in een herberg in Dordrecht
uitgesproken.
Broer van Teunis, Jan Gijsbert Ursinus, arbeider te Haaften
(1830 – 1885), vertelde dat hij per schip in februari 1954 met het slachtoffer
en diens knecht, de verdachte, met een lading aardappelen in Dordrecht aan.
Teunis betaalde op 16 februari een scheepstimmerman Van de
Engel met geld uit een geldzak liggend op een plank in het vooronder. Daar bleef
een bedrag in over van ƒ 64. Terwijl de broers op de wal betaalden, ging de
knecht aan boord. Even later gingen de broers naar het vooronder waar de knecht
juist uitkwam. Er lag toen een gulden naast de zak en er bleek ƒ 6 te
ontbreken. Teunis heeft die avond de knecht erover onderhouden. Hij was de
enige die het geld kon hebben weggenomen. Als hij het teruggaf zou Teunis het
stil houden. De knecht ontkende. Toen maakten de broers een plan om de kleren
van de knecht te onderzoeken als de gelegenheid zich zou voordoen. Dat gebeurde
in de nacht van 19 op 20 februari. Toen vonden ze ƒ 5,50 aan guldens, halve
guldens en kwartjes. Dat hebben ze er uit gehaald, omdat ze er zeker van waren
dat dit het gestolen geld was, want tevoren, op 15 februari, had de knecht geen
stuiver bij zich gehad.
De knecht miste het geld 20 februari om 08.30 uur. Teunis
zei hem dat hij het er uit genomen had. Verdachte zei tegen Teunis terwijl ze
over de weg gingen: “dat geld komt je duur te staan.” Rond 10.00 uur waren ze
samen in het vooronder en mopperde de knecht hevig over het geld. Er kwam ruzie
en de knecht sloeg Jan Gijsbert met de vuist in het gezicht. Jan Gijsbert wilde
zich verdedigen, maar Teunis hield hem tegen. De knecht ging om 13.00 uur de
stad in en kwam om 14.30 uur terug. Toen hebben ze het schip verlegd naar een
andere plek in de stad om een lading haardas in te nemen. Daar heeft de knecht
weer gemopperd en Jan Gijsbert gedaagd aan de wal te komen om te vechten en hem
met een vuist geslagen. Om 20.30 uur, de
knecht was weer aan de wal geweest, gedroeg hij zich opnieuw hetzelfde. Hij heeft
toen in een kwaadaardige stemming met hen het avondeten genuttigd. De knecht
stelde voor nog dezelfde avond onder zeil te gaan. Daar werden bedenkingen
tegen gemaakt, maar hij drong aan en zei dat het vloed was en een noordwesten
wind. Toen hij klaar was met eten vroeg hij op norse toon of zij dat ook waren
en heeft toen in drift het zeil bijgezet, terwijl de fok gestreken bleef
liggen. Hij gaf Jan Gijsbert opdracht in het vooronder te blijven en het luik
dicht te doen zodat er niemand over kon struikelen. Het was zeer donker en er
viel sneeuw. Ze waren enkele minuten van wal toen Jan Gijsbert geschuifel van
voeten hoorde uit de stuurbak en toen werd het stil en was hij al bang dat er
iemand overboord was. Daarna hoorde hij schreeuwen, eerst dacht hij van
kinderen aan de wal, maar daarna was het dichtbij de boot en hoorde hij het
uitblazen van water. Toen opende hij het luik, stak zijn hoofd naar buiten en
vroeg aan de knecht wat er aan de hand was en wat het schreeuwen was. De knecht
antwoordde: “wat zou er wezen er is
niets, ik heb geen geschreeuw gehoord”. En dan bits: “ga maar terug er is geen
geschreeuw”. Daarop ging Jan Gijsbert weer in het vooronder en deed de klep
dicht. Na enige minuten hoorde hij weer gekerm en hij meende zijn broer om hulp
te horen roepen. Toen opende hij het luik opnieuw en hoorde nog tweemaal roepen
van heel dichtbij of onder de voorzijde van het vaartuig. Hij is op de
voorplecht gesprongen en heeft tevergeefs zijn broer gezocht. Hij vroeg aan de
verdachte: “Ekelmans, waar is mijn broeder?”. Hij kreeg geen antwoord, waarop
hij herhaalde: “Ekelmans! Spreek toch, waar is mijn broeder gebleven?” Toen zei
de verdachte op norse toon: “je broer is overboord gevallen” Toen begon Jan
Gijsbert te jammeren en om hulp te roepen. Ekelmans zei: “Waar schreeuw je om?
je broer is toch verzopen”. Intussen zeilde de verdachte rustig door zonder te
hulp te schieten of zo. Vervolgens kwam er een man met een bootje aanroeien.
Toen is de verdachte naar voren gelopen, heeft het anker uitgeworpen en het
zeil gestreken. De man kwam aan boord en toen hij iets had vernomen heeft hij
nog met een boom gevist, maar is daar snel mee gestopt. Verdachte heeft zich in
het vooronder begeven. Heeft de kachel aangemaakt, koffie en boterhammen
genuttigd en is in bed gaan liggen, hem (JG) op barse toon bevelende stil te
zijn omdat hij zijn rust wilde hebben. Dit met bedreiging dat hij ook hem wel
zou vinden, hetzij dan, hetzij later thuis als het avond zou zijn. De verdachte
heeft de nacht rusteloos doorgebracht.
De locatie werd door Jan Gijsbert nog gepreciseerd: het was
windstil, het zeil hing slap, ze voeren op een kwart of een derde van de
breedte van de rivier vanaf de oever van Dordrecht. Op het moment van het
eerste roepen van zijn broer waren ze bij het pakhuis Stokholm, toen hij de
tweede keer boven kwam waren ze ter hoogte van het Damiatenbolwerk, het anker
ging uit bij de monding van de Oude Haven.
In de late avond van de twintigste februari is een pet
gevonden die werd herkend door Jan Gijsbert en Johannis Ursinus (1814) als die van hun broer, hoewel de voering
eerder niet gescheurd was geweest.
Getuigenverklaringen
L.C. van Oldenbergh, wijnkoper te Dordrecht, heeft in zijn
woning in de avond van 20 februari om even over tien uur het hulpgeschrei
gehoord van een man die riep “Help ik verdrink” Personeel getuigde dat het
geschrei wel een kwartier aanhield, maar verflauwde. D. Evers, dienstbode van dominee
Pijzel, hoorde het geschrei ook vanuit een koepel aan de rivier. Zelf ging ze
ook roepen en dat werd beantwoord van de Zwijndrechtse wal. Een kwartier later
zag ze een bootje waaruit gemeld was dat het slachtoffer was verdronken.
Huisknecht J. Hazelhof bij de heer ’t Hooft hoorde hetzelfde, heeft zelf om
hulp geroepen. Hij zag het roeibootje van de Zwijndrechtse wal afkomen en dacht
dat de man daarmee gered was. Hij vroeg er naar en kreeg als antwoord: nee, ik
heb met een riem tegen een klomp geslagen.
W. Goedhart, oliemolenaar te Zwijndrecht, bijna recht
tegenover het huis van de heer ’t Hooft, hoorde het hulpgeroep, heeft zijn
knecht J. van Loon gestuurd met het bootje, maar die kwam na tien minuten
onverrichter zaken terug. J. van Loon hoorde het hulpgeschrei ook, is op last
van zijn baas met het bootje gegaan om te redden. Hij heeft een paar klompen
zien drijven. Hij keek rond naar beweging in het water, maar alles was stil.
Vanaf de stad vroeg men of hij de man had, maar nee. Hij hoorde nog wel een
schreeuw van de kant van het Melkpaa(oo?)rtje, maar dat kon onmogelijk van de
drenkeling zijn en dus is hij terug geroeid. P. Plaisier bij het Melkpaa(oo?)rtje
bevestigde dat deze schreeuw van een voorbijdrijvend scheepje kwam: “nu is hij
weg! Nu is hij verdronken! Nu komt hij niet terug!” Dit bleek het gejammer van
Jan Gijsbert te zijn. C. Hageman bevestigde dit ook. Van het schuitje hoorde
hij even later het anker vallen.
J. van Wijngaarden, schipper te Rijswijk, lag in februari in
de buurt van de aak van Ursinus en hoorde die met zijn knecht ruzie maken over
geld. Die ruzie, zowel op de aak als aan de wal, duurde met onderbrekingen vier
uur. Hij heeft Ursinus horen zeggen: “welnu, als ik het geld dan uit uw zak heb
gehaald, dan hebt gij het van mij gestolen.” Tussen 16.00 en 17.00, nadat de
aak van Ursinus verlegd was, vroeg verdachte aan Van Wijngaarden om samen een
borrel te halen bij de tapperij van vrouw Broeders. Verdachte zei daar luide en
met nijdig en woest gezicht dat ze die avond zouden varen en dat hij dan de
broers Ursinus over boord zou gooien, zeggende: “als ik de eene maar heb, is de
andere niets,” terwijl hij een nijdig en woest aanzien had. Hij zei nog tegen
iemand in de herberg: “die het zeggen, doen het niet”, en heeft toen de
tapperij verlaten waar de verdachte achterbleef. J.F. Broeders, arbeider
te Dordrecht, heeft in de ochtend van 20 februari de verdachte met twee mannen
bij wie hij zei in dienst te zijn, in de tapperij van zijn echtgenote
gezien en in de middag heeft hij
verdachte op hevige wijze tegen de gebroeders Ursinus heeft horen uitlaten die
hem ƒ 5,50 hadden ontnomen en dat hij de een zou overboord werpen en de ander
vermoorden. Broeders heeft nog er op aangedrongen dat hij dat niet moest doen.
Verdachte echter was in een kwaadaardige gemoedsstemming en zag er woest en
wild uit en zei onder het uiten van zware vloeken er bij te blijven. A. Moors,
echtgenote van F.J. Broeders, verklaarde hetzelfde. Verdachte had eerst met
haar man gesproken en toen met haar. Hij vroeg naar haar naam en hoe laat het
was (18.00 uur). Gezeten tegenover haar aan de toonbank met de armen erop
leunend en zijn hoofd voorover buigende zei hij dat zij er niet over mochten
spreken. Hij zou terug gaan, gaan varen, hij zou eerst de schipper, die ƒ 300
aan boord had, overboord gooien en daarna zijn broer doodslaan. Dan zou hij het
schip bij de Noorderpoort brengen en in bewaring van haar man stellen. Zij
waarschuwde hem dat niet te doen, het zou toch allemaal bekend worden. Hij
echter zei dat hij zou verklaren dat hij om 18.00 uur bij haar was weggegaan en
bij het schip gekomen de broeders niet had aangetroffen. Daarom had hij haar
naar de tijd en haar naam gevraagd.
Frans Jacob Broeders,
geboren 1810, overleden 20 februari 1857, toen wonend C 1192 aan de Augustkamp
(doorgehaald Lustigheidstraatje). Zijn vrouw: Bastiana Moors, geboren 1815.
Eerder wonend Vest C 792 (daar is dochter Dientje op 11 mei 1852 geboren) dit
huis maakt de meeste kans de tapperij te zijn geweest, eerder wonend C 246
Blijdenhoek.
Verdachte heeft steeds ontkend Teunis Ursinus moedwillig
overboord te hebben gegooid. De overledene was over de besneeuwde gladde luiken
naar voren gelopen om op zijn advies de nok van het zeil te laten vallen en
toen is hij door de giek die door de wind naar de zijde van de stad oversloeg
geraakt waardoor hij overboord is gevallen. Later had hij een ander verhaal.
Namelijk dat hij op het dek met de schipper over het geld weer ruzie heeft
gekregen en in handgemeen was geraakt en dat de schipper onder de worsteling in
de stuurstoel overboord is gevallen, zonder dat verdachte opzet had om hem
overboord te gooien. Ook dat hij onmiddellijk de broer had gewaarschuwd en
geprobeerd de overledene te redden. Hij heeft meteen geprobeerd voor anker te
gaan, maar hij vond geen grond. Jan Gijsbert had intussen verklaard in het
vooronder alles gehoord te hebben wat aan dek gebeurde. (Het ruim was leeg,
want de lading as was niet ingenomen) . Hij heeft niets van een worsteling
gehoord en als die er geweest zou zijn, had zijn broer die gewonnen, want die
was veel sterker dan de verdachte. Verder verklaarde nog de verdachte dat hij
niet gezegd had dat hij Ursinus zou vermoorden.
De verdachte was al vier keer eerder veroordeeld. In 1839 is
hij door de rechtbank in Tiel tot een maand veroordeeld wegens het slaan van
een ander. In hetzelfde jaar wegens het breken van een omheining. Door het
Provinciaal Gerechtshof in 1846 wegens diefstal in een herberg tot vier
maanden. En hetzelfde hof veroordeelde hem in 1847 wegens inbraak en diefstal
tot twee jaar tuchthuis.
De verdachte is dan ook moord met voorbedachten rade ten
laste gelegd.
Weekblad van het Regt. Regtskundig nieuws- en
advertentieblad donderdag 12 oktober 1854.
Het Hof besloot 19 oktober 1854 tot vrijspraak, omdat de
schuld van de verdachte aan die misdaad niet rechtens bewezen was. Hij is
onmiddellijk in vrijheid gesteld.
Er staat een bericht van 28 oktober in het Weekblad van het
Regt van 29 oktober 1854 dat “gisteren, dus 27 oktober uitspraak is gedaan.
Een paar maanden na zijn in vrijheid stelling, begin 1855,
heeft hij zijn vrouw Jantje van Anrooij bezwangerd. Zij beviel 1 oktober 1855 in
Gameren van een zoon.
(Jan Gijsbert Ursinus zou later in 1885 zelf verdrinken in
de Wilhelminasluis in Vianen waar hij nog niet zo lang daarvoor een baantje had
gevonden.)
Jan Ekelmans, schippersknecht, geboren 8 februari 1813 te
Gameren, overleden 29 december 1888 te Gameren, woonde te Gameren, heeft dus
ook het overlijden van Jan Gijsbert meegekregen.
Over Marinus en zijn gezin
Drie maanden zitten in Hoorn 1887
In 1888 heeft Marinus opnieuw gezeten in Hoorn. De inschrijving daarvan is deels onleesbaar door gerestaureerde vochtschade. Zijn signalement bevat dan als extra informatie een blonde knevel en een litteken op de rechterarm. Hij is 16 januari 1888 opgenomen in de gevangenis en was 7 december van het voorafgaande jaar door een kantonrechter veroordeeld (welke is niet leesbaar, maar dat zal ook Geldermalsen zijn). Waarvoor hij is veroordeeld is niet leesbaar, waarschijnlijk is hij 12 april ontslagen, maar moest daarna nog een onleesbare straf ondergaan.
En in 1900
3 januari 1900 werd hij opnieuw opgenomen in Hoorn als gevolg van een veroordeling door de kantonrechter van Geldermalsen van 29 november 1899, vanwege dronkenschap, 8ste herhaling. De straf liep van 31 december tot 31 maart. Nu had hij bruin haar en bruine ogen, breed voorhoofd en een stompe neus. Opmerkingen: voor de derde maal opgezonden.
En in 1904 in Breda
Van 12 tot 24 februari 1904 zat Marinus in de gevangenis van Breda vijf straffen uit, variërend van een tot drie dagen, voor overtredingen in het jaar er voor, vier voor openbare dronkenschap en een voor het illegaal hebben van een hond. Ook in Oosterwijk, gemeente Kedichem, kon Marinus niet van de drank afblijven. De straffen waren hem opgelegd door de kantonrechters van Gorinchem en Vianen en de rechtbank van Dordrecht.
Hij was toen 1,64 meter, had grijzend haar, hoog voorhoofd, (dat was in 1887 laag) grijze ogen, grote neus, kleine mond, ronde kin, ovaal gezicht, gezonde kleur en get. in bl. r. arm. (is dit het litteken genoemd 1888 of een blauwe tatoeage op de rechterarm?)
Details
Er is een brief aan de directeur van de Rijks Werkinrichting te Hoorn over een uitkering van
ƒ 3,50 per week die de vrouw van de “gepensioneerde” Marinus Ursinus zou kunnen krijgen terwijl hij voor de tijd van een half jaar daar gevangen zit. (nr 44). Dit moet zijn KNIL - pensioen zijn geweest.
Op 12 april 1895 des namiddags 1 uur ontmoette veldwachter Stellingwerf de dronken M. Ursinus Hij schopte nadat hij de deur was uitgezet met den voet eene glasruit in omdat hem drank was geweigerd. Hij greep ook de weldwachter aan, verzette zich en scheurde de voering uit zijn jas. De veldwachter is met het uitzetten geholpen door G. van Weelden.
Ook in Oosterwijk, gemeente Kedichem, kon Marinus niet van de drank afblijven. De kantonrechter van Gorinchem veroordeelde hem op 17 augustus 1903 vanwege openbare dronkenschap tot twee dagen gevangenis en op 13 oktober 1903 voor eenzelfde vergrijp tot 3 dagen. Op 12 november 1903 veroordeelde de kantonrechter van Vianen hem voor hetzelfde vergrijp tot drie dagen en op 17 december 1903 voor hetzelfde vergrijp tot drie dagen.
Op 22 mei 1903 veroordeelde de rechtbank van Dordrecht hem voor het bezit van een hond die hij niet had aangegeven tot 1 dag.
Hij heeft deze vijf straffen in februari 1904 in één keer uitgezeten in Breda .
vrijdag 9 oktober 2015
De verbalen
jaar | vergrijp | voornaam | achternaam | door | straf in dagen |
1886 | openbare dronkenschap | Marinus | Ursinus | Arr. Rechtbank Tiel | 3 |
1886 | openbare dronkenschap | Marinus | Ursinus | Arr. Rechtbank Tiel | 3 |
1886 | openbare dronkenschap | Marinus | Ursinus | Arr. Rechtbank Tiel | 14 |
1887 | openbare dronkenschap | Marinus | Ursinus | Kantonrechter Geldermalsen | |
1887 | vissen met een aalschaar in het water van Mr. Th. Hooft | Marinus | Ursinus | Kantonrechter Geldermalsen | 4 |
1887 | openbare dronkenschap | Marinus | Ursinus | Kantonrechter Geldermalsen | ? |
1887 | mishandeling | Marinus | Ursinus | Arr. Rechtbank Tiel | 8 |
1887 | openbare dronkenschap | Marinus | Ursinus | Kantonrechter Geldermalsen | 8 |
1888 | vertrappen grasgewas bij Dutry | Dirk | Ursinus | Kantonrechter Geldermalsen | 1 |
1889 | visdelict, verbalisant N. Vossen | Marinus | Ursinus | ||
1889 | openbare dronkenschap, verbalisant N. Vossen | Marinus | Ursinus | Kantonrechter Geldermalsen | 1 |
1890 | openbare dronkenschap | Marinus | Ursinus | Kantonrechter Geldermalsen | 2 |
1890 | openbare dronkenschap | Marinus | Ursinus | Kantonrechter Geldermalsen | 2 |
1890 | openbare dronkenschap | Marinus | Ursinus | Kantonrechter Geldermalsen | 6 |
1890 | openbare dronkenschap | Marinus | Ursinus | Kantonrechter Geldermalsen | |
1890 | afbreken van hout, stobben, | Marinus | Ursinus | Kantonrechter Geldermalsen | 3 |
1890 | afbreken van hout, stobben, | Anneke | Ursinus | Kantonrechter Geldermalsen | 2 |
1890 | afbreken van hout, stobben, | Jantje | Ursinus | Kantonrechter Geldermalsen | 1 |
1890 | afbreken van hout, stobben, | Jacob | Ursinus | Kantonrechter Geldermalsen | 2 |
1890 | afbreken van hout, stobben, | Peter van | Boggelen | Kantonrechter Geldermalsen | 2 |
1891 | binnendringen bij J.G. Ursinus | Marinus | Ursinus | Arr. Rechtbank Tiel | 8 |
1891 | openbare dronkenschap | Marinus | Ursinus | Kantonrechter Geldermalsen | 3 |
1891 | burengerucht bij eigen woning in het Rot | Marinus | Ursinus | ||
1891 | echtpaar ruzie | Marinus | Ursinus | ||
1892 | ruzie met Woutje Ursinus | Metje van | Boggelen | ||
1892 | ruzie met Woutje Ursinus | Metje van | Boggelen | ||
1892 | openbare dronkenschap | Marinus | Ursinus | Kantonrechter Geldermalsen | 10 |
1892 | Metje, 33 jaar wordt beledigd | Woutje | Ursinus | ||
1892 | |||||
1892 | |||||
1892 | ongenoegen gemaakt met anderen en luidruchtig vloeken en tieren | Marinus | Ursinus | Kantonrechter Geldermalsen | 2 |
1893 | bedreiging wed. P. Valkhof "ik zal jullie vermoorden" | Marinus | Ursinus | ||
1893 | |||||
1893 | zanddiefstal | Anneke | Ursinus | ||
1893 | wilde borrel, kreeg niet, mes viel | Marinus | Ursinus | Arr. Rechtbank Tiel | 8 |
1893 | vissen met de hand | Marinus | Ursinus | ||
1893 | openbare dronkenschap | Marinus | Ursinus | Kantongerecht Geldermalsen | 1 |
1893 | openbare dronkenschap | Marinus | Ursinus | ||
1893 | openbare dronkenschap | Marinus | Ursinus | Kantongerecht Geldermalsen | 2 |
1893 | hemd gestolen van J.A. Van Peuten | Metje van | Boggelen | ||
1893 | liep te zingen en te schreeuwen | Aaltje | Ursinus | Kantongerecht Geldermalsen | 2 |
1894 | openbare dronkenschap | Marinus | Ursinus | zelfde als 15 | |
1894 | luidkeels vloeken en schreeuwen zodat de nachtrust werd verstoord in het Rot | Marinus | Ursinus | Kantongerecht Geldermalsen | 2 |
1894 | Jacob van Willigen klaagt dat Woutje hem wilde verhinderen een omheining om zijn erf te maken | Woutje | Ursinus | ||
1894 | klacht van Woutje Ursinus dat Arig Wigmans haar woning binnendrong met een groot mes in de hand en haar daarmee dreigde | Arie | Wigmans | ||
1894 | vloeken en tieren voor de woning van Dirk van Maren, zodat de nachtrust der bewoners kon worden verstoord | Marinus | Ursinus | ||
1894 | openbare dronkenschap | Marinus | Ursinus | 5 | |
1895 | luidruchtig vloeken en tieren buiten zijn huis waardoor de nachtrust werd verstoord | Marinus | Ursinus | ||
1895 | luidruchtig vloeken en tieren op de openbare weg | Marinus | Ursinus | ||
1895 | openbare dronkenschap | Marinus | Ursinus | ||
1895 | openbare dronkenschap | Marinus | Ursinus | rechtbank Tiel | 14 |
1895 | openbare dronkenschap | Marinus | Ursinus | ||
1896 | |||||
1896 | Leendert | Ursinus | |||
1896 | Leendert | Ursinus | |||
1896 | burengerucht | Marinus | Ursinus | ||
1896 | openbare dronkenschap | Marinus | Ursinus | 7 | |
1896 | openbare dronkenschap | Marinus | Ursinus | ||
1897 | mishandeling van Anneke Ekelmans | Woutje | Ursinus | ||
1897 | ontduiken hondenbelasting | Marinus | Ursinus | 1 | |
1897 | burengerucht | Marinus | Ursinus | ||
1897 | burengerucht | Marinus | Ursinus | ||
1897 | aardappelen zoeken | Aaltje | Ursinus | ||
1897 | diefstal peren | Leendert | Ursinus | ||
1897 | belediging C. van Herreveld | Metje van | Boggelen | ||
1897 | rijden met hondenkar op Waalbandijk | Leendert | Ursinus | ||
1898 | openbare dronkenschap | Marinus | Ursinus | ||
1898 | burengerucht | Marinus | Ursinus | ||
1898 | openbare dronkenschap | Marinus | Ursinus | ||
1898 | openbare dronkenschap | Marinus | Ursinus | ||
1898 | ontduiken plaatselijke belasting | Marinus | Ursinus | Off. v. Just. | 1 |
1898 | openbare dronkenschap | Marinus | Ursinus | Kantongerecht Geldermalsen | 7 |
1898 | burengerucht | Metje van | Boggelen | ||
1898 | burengerucht | Aaltje van | Boggelen | ||
1898 | openbare dronkenschap | Marinus | Ursinus | Kantongerecht Geldermalsen | 7 |
1898 | openbare dronkenschap | Marinus | Ursinus | Kantongerecht Geldermalsen | 7 |
1898 | diefstal peren | Klaas | Ursinus | ||
1898 | diefstal peren | Leendert en Gerrit | Ursinus | rechtbank Tiel | 5 |
1898 | visdelict | Marinus | Ursinus | ||
1898 | openbare dronkenschap | Marinus | Ursinus | Kantongerecht Geldermalsen | 21 |
1898 | visdelict | Marinus | Ursinus | ||
1899 | openbare dronkenschap | Marinus | Ursinus | Kantongerecht Geldermalsen | 21 |
1899 | verzet tegen de politie | Marinus | Ursinus | ||
1899 | openbare dronkenschap | Marinus | Ursinus | Kantongerecht Geldermalsen | 14 |
1899 | mishandeling | Gijsbert van | Weelden | ||
1899 | belediging van de burgemr | Metje van | Boggelen | ||
1899 | verzuim verhuizing te melden | Aaltje | Ursinus | ||
1899 | diefstal gras | Leendert en Klaas | Ursinus | ||
1899 | openbare dronkenschap | Marinus | Ursinus | ||
1899 | diefstal appels | Leendert en Klaas | Ursinus | Arr. Rechtbank Tiel | 7 |
1899 | openbare dronkenschap | Marinus | Ursinus | 2 | |
1900 | belediging van varkensringer Gozewinus van Hemert | ||||
1900 | openbare dronkenschap | Marinus | Ursinus | ||
1900 | openbare dronkenschap | Marinus | Ursinus |
dinsdag 6 oktober 2015
Marinus Ursinus
Mijn vader, geboren 1923 in Kedichem, wist nog zijn bijnaam te noemen: De Puls.
Het milieu waar in hij opgroeide laat zich onder andere illustreren doordat hij tussen zijn zeventiende en twintigste geconfronteerd werd met het feit dat twee ooms in de bak belandden en een derde oom door zijn knecht werd vermoord en dat niet omdat hij zo'n goeie baas was. Bovendien verloor Marinus zijn moeder op zijn achttiende.
Hij ging in 1861 op 23-jarige leeftijd als beroeps in militaire dienst en drie jaar later in 1864 met het KNIL naar het toenmalige Nederlands Indië. Daar kreeg hij net als zijn maten een dagelijks rantsoen van een deciliter jenever. Dat kan zijn drankzucht hebben veroorzaakt. Hij bleek in Indië geen lieverdje en is regelmatig disciplinair gestraft. Na terugkomst in 1878 is hij vrij laat op 41- jarige leeftijd getrouwd. In de jaren die daarop volgden wilde hij ook niet deugen in zijn woonplaatsen Haaften en later Oosterwijk. Hij is regelmatig geverbaliseerd voor openbare dronkenschap en verstoring van de openbare orde.
Dienstverloop uit het stamboek van het KNIL 1861 - 1878 van Marinus Ursinus
4 sep 1861 | 1ste Regiment Infanterie vrijwillig geëngageerd als soldaat voor zes jaren met ƒ 30,- handgeld |
16 feb 1864 | Overgegaan bij het Koloniaal Werfdepot voor zes jaar ingaande bij de inscheping met ƒ 120 handgeld (tot 1870?) |
4 juni 1864 | Scheep gegaan in Rotterdam in het schip Kosmopoliet |
7 sep 1864 | Ontscheept in Batavia, ingedeeld bij het 12de Bataljon Infanterie |
9 mrt 1865 | 6de Bataljon Infanterie |
1865 | Krijgsverrichtingen in het Sintangsche West Afd. Borneo |
1 mrt 1866 | 2de Bataljon Infanterie |
7 dec. 1867 | Geplaatst in de 2de Klasse van militaire discipline |
27 mrt. 1869 | Uit deze ontslagen |
14 aug. 1869 | Weder in dezelve geplaatst |
27 feb. 1870 | Uit dezelve ontslagen |
8 dec. 1870 | Voor de krijgsraad te Semarang |
19 dec. 1870 | Vonnis zes maanden detentie wegens feitelijke insubordinantie onder verligtende omstandigheden |
10 feb.1870 | Bevestiging vonnis door Hoog Militair Gerechtshof |
6 mrt. 1870 | Vonnis uitgevoerd |
(tot 6 sep. 1870 gezeten?) (En tussentijds?) | |
9 okt 1872 | Gereëngageerd voor zes jaar handgeld ƒ 160,- bij het Garnizoensbataljon der zuid- en ooster afdeling van Borneo (tot 1878?) |
8 mei 1873 | 2de klasse militaire discipline tot 8 sep 1873 |
27 sep 1873 | Wederom, tot 27 mrt. 1874 |
5 mrt. 1876 | 1ste Bat. Inf. |
11 apr. 1876 | 9de Bat. Inf. |
1876 | Krijgsverrichtingen te Atjeh |
18 sep. 1876 | 13de Bat Inf. |
10 okt. 1876 | 1ste Garnizoensbataljon van Groot Atjeh |
29 okt. 1877 | 16de Bat. Inf. |
1877 | Krijgsverrichtingen tegen Atjeh |
|
Eereteeken voor belangrijke krijgsbedrijven 1873 – 1876 Atjeh |
5 jan. 1878 | 4de Depotbataljon |
20 apr. 1878 | Gouvernementeel besluit nr 25 wegens voortdurende ongeschiktheid voor de militaire actieve-, benting- en bureaudienst, niet ontstaan door bevolen of gevorderde diensten, toegelegd een gagement ad ƒ 200 ’s jaars. Is geschikt voor hospitaaldienst, doch niet genegen daarbij over te gaan. |
23 juni 1878 | Naar Nederland met het stoomschip Noach I |
26 sep. 1878 | Te Amsterdam aangekomen en ontslagen (9 okt. liep zijn contract af?!) |
De onderscheiding was voor het leger en het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger gereserveerd. De marine moest nog tot 1845 op een medaille voor trouwe dienst wachten.
- Lous Riedijk was een Afrikaan. Hij kreeg minder handgeld en minder pensioen. De ontslag grondslag was gelijk.
- Pope de Vries misdraagt zich ongeveer als Marinus. Het ereteken Atjeh 1873-1876 is wat anders dan de Atjeh medaille 1873 – 1874
- Een kreeg een klewanghouw, hij werd ongeschikt door verwonding, pensioen ƒ 250
- Er gingen zeer regelmatig schepen heen en weer naar Nederland
- Een adjudant kreeg ƒ 340 pensioen, een die dienst deed als officier zelfs ƒ 420
- Hendrikus Theodorus Berkhout uit Rotterdam zat op de heenreis ook op de Kosmopoliet en werd in hetzelfde 12de bat. ingedeeld als Marinus. Daarna niet meer bij zelfde onderdelen. Hij werd hospik. Toegekend de bronzen medaille en toegekend de zilveren medaille. Hij kreeg dezelfde dag ontslag, maar ging eerder scheep. Pensioen ƒ 280
- Ontslag kan ook na volbrachte diensttijd.
- Degradatie komt voor, evenals medaille afnemen
- Gesneuvelden komen niet voor, maar dat komt omdat iedereen die hierin voorkomt gepensioneerd is(?)
- 1098 Albertus Gobius schotwond in dij, later in voet, later schampschot knieschijf
- De personen staan niet helemaal chronologisch op ontslagdatum.
- Degradatie op verzoek komt voor. Zelfs korporaal – soldaat op verzoek – korporaal. En zelfs tweemaal!
- Afgekeurden ter velde werden wel hospitaaldienst gegeven
- Piet Pad, een neger uit Afrika, Bontekoe, 1,70 meter nr 1063, werd afgekeurd en komt ook in hospitaaldienst
- De Zwitser Wilhelm Brenner 1066 zat op de terugreis ook op de Noach I die was sergeant-majoor schrijver geworden en kreeg ƒ 400 pensioen.
- De Zwitser Franz Mahler 1067 zat tegelijk de laatste dagen in het 4de Depot Bat. Zelfde ontslaggrond en –datum, ook geschikt voor hospitaaldienst maar evenmin daartoe genegen. Hij had wel brons en zilver (en eereteken Atjeh 1873 – 1876) en kreeg als pensioen ƒ 275
- De negers gaan meest scheep in Elmina en hebben sneden op het gezicht. 1068 neger Karel Kist kreeg ook op 20 april 1878 200 pensioen, maar die had brons, zilver, Atjehmedaille 1873-1874, en eereteken 1873-1876 Atjeh en 26 augustus 1877 een schot door het linkeroog en is daarom afgekeurd door verwonding die hij in de strijd had bekomen
- De Zwitser Balthasar Meier geboren 1832 in Luzern zat ook op de Noach I op de terugreis. Die was na een paar maanden in 1861 al gedeserteerd en veroordeeld tot ruim half jaar zware detentie, moest kokarde inleveren en kreeg die ook weer terug,
- Als je bent afgekeurd voor dienst te velde kun je wel bentingdienst doen.
- 1070 Johannes Jacob Klopfer, pupil nog voor hij 8 jaar oud werd. Geboren Samarang 1844, sergeant pensioen ƒ 340 in 1878 (34 jaar oud)
- 1071 Jan Buijs brons en zilver, gewoon opgepast, pensioen ƒ 268
- 1074 Willem van Berkel, kanonnier, was in 1877 ook tegen Atjeh
- 1079 Hendrik Leonard Joannes van Pee was ook op de Noach I op de terugreis, korporaal, opgepast, ƒ 320, een keer gedegradeerd
Het uniform
In die tijd had het KNIL eigenlijk geen 'eigen' veldkleding, want men droeg toen donkere uniformen, die in wezen niet veel verschilden van de kledij in het leger in het moederland.
Hoe zag de veldtenue van 1868 er uit en wat was er aan mis?
Hierin heeft het KNIL heel wat geschiedenis gemaakt. In dit veldtenue is de eerste twintig harde jaren in Atjeh gestreden; met alle tegenslagen, nieuwe offensieven, terugtrekking op een defensieve fortenlinie, de cholera en de beriberi. En in dit tenue sneuvelden in Atjeh meer dan 1.300 KNIL militairen. Verder ondernam men in deze veldkleding expedities naar andere streken van Sumatra, Borneo, Celebes, Kleine Soenda - eilanden en op de Molukken. Als wapen beschikte men over het Beaumont geweer dat het oudere antieke vuurwapen, het Indisch tirailleurgeweer, had vervangen.De meeste ellende heeft de soldaat gehad met het hoofddeksel, de vermaledijde sjako, een onding dat men al sinds 1853 trachtte kwijt te raken. Maar dat lukte niet: men had er nog geen vervanger voor. De oude sjako, uit Europa overgekomen, was een stijf, met laken bekleed, donker en hoog hoofddeksel zonder veel versiering. Het had een klep en liep naar boven als een afgeknotte kegel taps toe. Het gelaat en zeker de nek van de man hadden tegen de brandende tropenzon van de sjako geen enkele bescherming. Kort na 1885 had men de sjako wederom willen vervangen, maar ook toen lukte dat niet.
De jas was op zichzelf al een verbeterde uitgave van zijn voorganger, een nauwsluitende en knellende tuniek, dubbel lastig in de tropen. Men vond de nieuwe jas saai en opwippend. Later werd de jas van serge, een wollige uit Europa geïmporteerde stof. Maar helaas gaf deze geverfde jas altijd blauw af, zeker als hij vochtig werd of ging 'doorzweten': iets wat in de Oost doorlopend voorkwam. De man kreeg dan blauwe handen en een blauwe hals of borst. Uiteindelijk kreeg de jas een paarse tint. Vijf knopen van koper sloten de jas in één rij. Toch was men blij met de nieuwe jas.Tjilatjap, een malaria-garnizoen aan de hete moerassige zuidkust van Midden Java, kreeg hem met voorrang omdat de jas daar zo dringend nodig was. Met de broeken had men hetzelfde euvel; of die nu van katoen waren of ook van serge; afgeven en verkleuren deden ze. Een inmiddels geïmporteerde donkergrijze vlaslinnen pantalon werd een mislukking. En zo hield men het bij serge; want die broeken waren lekker luchtig en konden goed tegen geregeld wassen. Het verkleuren van de stof nam men op de koop toe. Opvallend was dat er nog geen bekleding was tussen de schoen en de onderkant van de broekspijp. Voor inheemse soldaten betekende dat na de broek dus dadelijk de blote voeten kwamen. Europeanen, Ambonnezen en Afrikanen hadden nog halfhoge lederen schoenen. Toch waren er voor de dragers van deze veldtenue nog een paar lichtpuntjes. Dat betrof niet het pak zelve, maar iedere schoenendragende man kreeg twee paar sokken per jaar. En verder ontving een ieder bij de veldtenue drie onderbroeken (eerst twee), een betere eetketel, een toezegging voor een slaapbroek en 'kabaai' (kort slaaphemd). En verder een klamboe of veld-muskietennet; heel belangrijk, want in moerasstreken werd de man voordien des nachts steeds 'weggedragen door de muskieten', hetgeen dan ook op grote schaal de ellende van malaria met zich had meegebracht.
Het wapen
Het Beaumontgeweer is een enkelschots-, later vierschots-, achterlaadgeweer met een kaliber van 11 mm, dat eind jaren 1860 door de wapenfabrikant Edouard de Beaumont uit Maastricht werd ontwikkeld uit het Franse Chassepotgeweer en dat na de invoering ervan als het nieuwe handvuurwapen van het Nederlandse leger vanaf 1870 op grote schaal werd geproduceerd. In 1877 waren er al honderdduizend Beaumontgeweren voorradig.
In 1870 nam het Nederlandse- en het Indische leger het Beaumontgeweer, officieel model 1871 infanterie geweer klein kaliber, in gebruik voor de infanterie. Met de invoering van het Beaumontgeweer kreeg de krijgsmacht de beschikking over een modern handvuurwapen.
Gedurende de Eerste Atjehexpeditie in 1873 bleek de effectiviteit van het Beaumontgeweer. Er waren toen nog meerdere bataljons met voorladers gewapend. Sommige officieren beweerden dat deze te prefereren waren omdat de soldaat dan meer op de bajonet vertrouwde.
Infanterist (± 1875). Deze, nog blootsvoets gaande, inlandse soldaat is bewapend met het Nederlands Beaumont-geweer met bajonet, model 1871. Tot zijn uitrusting behoort ook de onafscheidelijke blauwwit gestreepte sprei, die in Indië nog lang als belangrijk onderdeel van het nachtleger in gebruik zou blijven.